De verlaging van het vennootschapsbelastingtarief levert Nederlandse bedrijven vooralsnog minder concurrentievoordeel op dan oorspronkelijk de bedoeling was. Hoewel het tarief op 1 januari jl voor het eerst sinds de invoering van de vennootschapsbelasting in 1970 onder de grens van 30 procent is gedaald, zal de verlaging niet de voordelen opleveren die staatssecretaris Wijn voor ogen had.
Uit internationaal onderzoek dat KPMG jaarlijks uitvoert naar de tarieven voor vennootschapsbelasting, blijkt dat de beoogde voorsprong in de tarieven niet is gerealiseerd. ‘De vervroegde verlaging van het tarief had ertoe moeten leiden dat Nederland aantrekkelijker zou worden voor winstgevende bedrijven en dat het Nederlandse tarief onder het gemiddelde tarief binnen de Europese Unie zou komen’, constateert Peter Lier van KPMG Meijburg & Co.
Uit het onderzoek blijkt dat Nederland nu weliswaar dichtbij het gemiddelde tarief van de oude vijftien lidstaten zit (29,5 procent), maar dat ons land nog altijd aanzienlijk uit de pas loopt ten opzichte van het tarief van 25 procent dat de EU als geheel haalt. Lier: “Dat de tarieven in de landen worden beoordeeld aan de hand van de tarieven elders en dan vooral de omringende landen, had Wijn goed gezien toen hij besloot om de geplande verlaging van 2007 vervroegd in te voeren. Daarmee had hij onder meer landen als Luxemburg, Denemarken en Groot-Brittannië achter zich willen laten.
De huidige tarieven in Luxemburg (29,6 procent) en Denemarken (28 procent) zijn echter lager uitgekomen dan was voorzien, zodat van een voorsprong in dat opzicht geen sprake is. Dit geldt ook in vergelijking met Groot-Brittannië met een standaardtarief van 30 procent maar van 19 procent voor winsten onder de 300.000 pond.