Een jaarrekening die slechts gebaseerd is op fair values (marktwaarden) leidt tot een onaanvaardbare afname van het informatienut van de jaarrekening. De grondslag fair value levert slechts zijn nut in bepaalde specifieke omstandigheden. In andere gevallen zijn historische of huidige kostprijzen nog steeds het meest relevant voor de gebruiker van de jaarrekening.
Om deze reden pleit Ter Hoeven in zijn recent aan de Rijksuniversiteit Groningen gehouden rede, voor een gemengd waarderingsmodel waarin de toepassing van fair value wordt begrensd. Ter Hoeven stelt dat fair value in de regelgeving van de International Accounting Standards Board (IASB) is ingevoerd zonder een onderliggende theoretische onderbouwing. Dit heeft geleid tot inconsistenties in de wijze waarop de fair value moet worden bepaald. “Het is onbegrijpelijk dat pas recentelijk door de IASB een aanzet is gemaakt om het Conceptual Framework op dit gebied uit te breiden. Dat had feitelijk al moeten gebeuren voordat fair value een belangrijke plaats kreeg als waarderingsgrondslag”, aldus Ter Hoeven.
Startend vanuit een historische kostprijsbasis worden in de rede drie breuklijnen gedefinieerd die een overgang markeren van historische kostprijs of vervangingswaarde naar fair value. Bij een commitment van het management tot verkoop van het actief (1), bij zelfstandige vruchtdragers zoals effecten- en vastgoedbeleggingen (2) en bij een verifieerbare toepassing van fair value als interne performance-maatstaf (3) acht Ter Hoeven fair value als grondslag nuttig voor de externe verslaggeving. Met betrekking tot bedrijfsgebonden specifieke activa en de meeste schuldposities leidt fair value tot onnuttige of onzinnige informatie omdat subjectiviteit een grote rol speelt, of onterecht wordt afgeweken van de door de IASB gestelde conceptuele uitgangspunten. Ook kan de informatie een tegengesteld beeld geven ten opzichte van de werkelijke prestaties van de onderneming.