
Wat is de impact van het naast elkaar bestaan (en groeien!) van verschillende verslaggevingsregimes (IFRS, IFRS SME, Dutch GAAP, fiscale grondslagen voor kleine ondernemingen)? Daarover werd onlangs bij het Nivra een debatbijeenkomst georganiseerd. Gastheer Gabriël van de Luitgaarden, voorzitter van de Nivra-vakgroep Accountants in Business (AIB), zette vooraf de toon. Niet alleen zijn er allerlei stelsels – de betreffende regelgevingen worden steeds uitgebreider, complexer en gedetailleerder. Het is nu al haast zo ver, dat geen AIB in staat is het hele domein te overzien, laat staan bijhouden en beheersen – met als gevolg onwelkome specialisatie. Bovendien rijst de vraag, of er nog een stakeholder is, die iets begrijpt van het uiteindelijk product, het jaarverslag.
Om enig licht te werpen op deze kwestie presenteerde de voorzitter van deze debatsessie prof. dr. Henk Langendijk van (onder meer) Nyenrode, een onderzoek dat Nivra heeft uitgevoerd onder de circa 7.300 leden. Daaruit blijkt (onderzoekstatistisch niet geheel verantwoord) dat AIB's veel tijd besteden aan het jaarverslag (21 procent meer dan de helft van hun tijd, 33 procent besteedt er 20-50 procent aan, en 46 procent minder dan twintig procent van de tijd!). Er staan nogal wat veranderingen voor de deur. Zo verwacht iets meer dan de helft dat nationale richtlijnen hun langste tijd wel gehad hebben, en 69 procent vindt dat prima. Driekwart van de AIB is van mening dat één uniform stelsel prettiger zou zijn, zeker voor de gebruikers. Zo'n stelsel is volgens de meerderheid (uitzondering: overheid en non-profit) ook gunstig voor de andere rollen van de AIB, waardecreatie en -bewaring.
Bijna zes op de tien respondenten denken niet dat de gemiddelde bestuurder nog enig gevoel heeft bij de jaarrekening, die niet zelden pas maanden na dato over zijn onderneming gemaakt wordt. Dat verslag wordt daarmee steeds meer een exclusief product van en voor specialisten, waarvan het maatschappelijk nut aan twijfel onderhevig is.
Jaarverslag ouderwets?
Met de boude stelling, dat dan het jaarverslag voor het mkb eigenlijk overbodig geworden is, blijkt slechts elf procent het echter eens. Meer dan de helft van de respondenten vindt, dat het verslag in elk geval nog lijkt te voldoen aan de informatiebehoefte van de grootgebruikers, i.c. analisten en banken (volgens Langendijk gaat het gerucht, dat de Rabobank elk jaar meer dan 50.000 jaarverslagen overtypt. Aanwezige welingelichte kringen bevestigen dat: het zijn er zelfs meer! XBRL zou hier nog enorme besparingen opleveren).
De reacties van de zaal komen over het algemeen overeen met die van de respondenten. Het jaarverslag biedt geen stuurinformatie. Ondanks het overtikken halen banken belangrijke informatie over de klant vooral uit andere, actuelere bronnen. De Belastingdienst heeft ze ook niet nodig (hanteert weer heel eigen winstdefinities); analisten moeten informatie uit jaarverslagen interpreteren en corrigeren.
Hans de Munnik, voorzitter RJ, wijst erop dat het jaarverslag oorspronkelijk bedoeld was om achteraf verantwoording af te leggen over de prestaties. In de loop der tijd bleek het echter steeds meer rollen toebedeeld te krijgen, niet in de laatste plaats als toekomstvoorspeller (kredietwaardigheid). Daar was het nooit voor bedoeld. En nu elke regionale of thematische belanghebbende er in slaagt aan elk stelsel extra en meer gedetailleerde regels en uitzonderingen toe te voegen, dreigt het eindproduct, het jaarverslag, inderdaad een onbegrijpelijke kerstboom te worden. Onze nationale richtlijnen zijn wat dat aangaat in de kern nog gericht op verantwoording achteraf, maar een stelsel als IFRS dreigt steeds meer een op de toekomst gericht instrument te worden. De zwellende stroom van nieuwe regels en verfijningen, aldus De Munnik, doet ook vermoeden dat regelgeving een van de snelst groeiende bedrijfstakken is, die geen enkele reden ziet om zich in te perken. Dat vindt men, inclusief aanwezige toezichthouders, een onrustbarende ontwikkeling.
Vijf stellingen
Na de pauze discussieerde de zaal met een viertal stakeholders (eerdergenoemde Hans de Munnik, voorzitter Raad voor de Jaarverslaggeving, Jan Kool, onderdirecteur Group Finance bij Rabobank Nederland, Ruud Vergoossen (Maastricht/Nijenrode/BDO Accountants & Adviseurs) en Niek de Jong van Conquaestor), die onder ironisch en niet zelden hilarisch commentaar van de dagvoorzitter elk een stelling over De Kwestie poneerden:
● De transparantie van niet-beursgenoteerde ondernemingen is momenteel niet erg groot. Uniforme verslaggevingsregels kunnen daarvoor zorgen en helpen gelijk de bedrijven om beter te presteren.
● De grootste gebruikers van jaarrekeningen zijn de banken. Het is vreemd dat de banken via de NVB niet vertegenwoordigd zijn in de gebruikersdelegatie van de Raad voor de Jaarverslaggeving. Door het ontbreken van de banken zijn de regels voor het mkb nodeloos ingewikkeld geworden.
● De International Accounting Standards Board moet uitsluitend verslaggevingsregels opstellen voor de externe financiële verslaggeving van ondernemingen die een beroep doen op de openbare kapitaalmarkt. De verplichte toepassing van de International Financial Reporting Standards moet zich niet uitstrekken tot andere ondernemingen.
● IFRS-SME zou in de EU (Nederland) moeten worden toegestaan als vrijwillige optie, en dan eigenlijk zo snel mogelijk.
● Rule based accounting is véél beter dan principle based accounting.
Uiteindelijk komt men gezamenlijk tot het standpunt, dat de AIB én de organisaties die een jaarrekening moeten opstellen, beide zeer gebaat zouden zijn bij meer transparantie, bij meer uniformering, en bij minder gedetailleerde maar duidelijker regelgeving, op basis van een skelet van nobele principes. Waarvan akte.
Een uitgebreider verslag van deze bijeenkomst kunt u lezen in Tijdschrift Controlling 2010, afl. 11.
Auteur: Arne Lasance