
Factoring is een financieringsvorm waarmee handelsdebiteuren versneld kunnen worden geïnd. Hoewel de juridische vorm er op wijst dat dit tot off balance verwerking leidt, zal dit toch vaak niet aan de orde zijn. Een overzicht van deze soms complexe materie.
Bij factoring worden op regelmatige basis handelsvorderingen ‘verkocht’ aan een factormaatschappij (die vaak gelieerd is aan een bank). De factormaatschappij betaalt bij overdracht een groot deel van de factuurwaarde. Daarmee beschikt de onderneming eerder over liquiditeiten dan wanneer men moet afwachten totdat de afnemer heeft betaald.
Met deze extra liquiditeiten kan de onderneming eigen verplichtingen eerder aflossen, zodat bijvoorbeeld gebruik kan worden gemaakt van kortingen die leveranciers bieden bij snelle betaling. Uiteraard is factoring niet gratis. De factormaatschappij rekent een (impliciete of expliciete) rente die in mindering komt op de ‘koopprijs’ van de handelsvorderingen.
Off balance financiering
De vraag is hoe factoring in de jaarrekening moet worden verwerkt. Op het eerste gezicht zou je kunnen zeggen dat de vorderingen verkocht zijn, en de opbrengst ontvangen. Dus zouden de vorderingen dan van de balans verdwijnen. Als de geldbedragen inmiddels ook al zijn gebruikt om schulden af te lossen, zouden dus zowel de activa als de schulden dalen.
Bij een gelijkblijvend eigen vermogen zou dus de solvabiliteitsratio gunstiger uitvallen. Met deze uitkomst zou factoring dus een ‘off balance financiering’ zijn: de eigen handelsdebiteuren zijn feitelijk gefinancierd door de factormaatschappij, en drukken niet meer op de balans van de onderneming.
Kredietrisico van de handelsvorderingen overnemen
Zo eenvoudig is het echter niet. De jaarrekeningregels (zowel RJ als IFRS) stellen dat vorderingen bij overdracht slechts van de balans verdwijnen, indien en voor zover de risico’s van die vorderingen zijn overgedragen. En daar zit vaak het probleem. Een factormaatschappij wil doorgaans niet het kredietrisico van de handelsvorderingen overnemen. Immers, dan zou men inzicht moeten krijgen in de kredietkwaliteit van alle afnemers van de onderneming.
Toch zie je vaak in dergelijke overeenkomsten dat de factormaatschappij het kredietrisico overneemt voor zover de wanbetaling op de hele portefeuille boven – bijvoorbeeld – de vijf procent komt. Dan lijkt het alsof de onderneming daarmee voor 95 procent zeker is dat het geld binnen is.
Kan je dan de vorderingen uit de balans halen, en slechts een voorziening voor (maximaal) vijf procent opnemen? Vaak is het daadwerkelijke kredietrisico een stuk lager dan dit percentage dat in de factorovereenkomst is opgenomen. Stel bijvoorbeeld dat de werkelijk verwachte wanbetaling tussen de twee en 2,5 procent ligt. Ook na de overdracht zal de onderneming dan nog steeds ongeveer twee procent verlies maken.
De kans dat de gemiddelde wanbetaling de vijf procent overstijgt is erg klein. Daarmee is er dus niet een belangrijk deel van het risico overgedragen. En juist dat overdragen is bepalend voor het mogen wegboeken van de vorderingen. Vaak is het gemakkelijker om handelsvorderingen met een laag risico over te dragen. Maar juist dan is het dus ook minder goed mogelijk om een belangrijk deel van het risico over te dragen.
Kasstroomoverzicht
In veel gevallen moeten de handelsvorderingen in de balans blijven staan, ook al zijn ze in juridische zin verkocht. Daar tegenover staat dan een verplichting voor het van de factormaatschappij ontvangen voorschot. Daarmee is er dus geen sprake van off balance financiering.
Een complicatie kan bovendien ontstaan in het kasstroomoverzicht. Immers, als de gelden meteen naar de factormaatschappij gaan, is er geen operationele instroom van kasmiddelen, terwijl de aflossingen van het voorschot het karakter van financieringskasstromen hebben. De operationele kasstroom zou dan ongunstiger uitvallen. De regelgeving is niet erg expliciet over dit verschijnsel.
Doorgeef-constructie
Als wel sprake is van een overdracht van risico’s kan nog sprake zijn dat de debiteuren nog steeds betalen op de bankrekening van de onderneming. Veel ondernemingen maken vaak liever niet aan hun afnemers bekend dat hun vorderingen al zijn verkocht. Mits de onderneming de ontvangen bedragen onmiddellijk doorbetaalt aan de factormaatschappij is zo’n doorgeef-constructie (passing through) geen beletsel om de vorderingen uit de balans te halen.
Reverse factoring
De laatste jaren komt ook een andere vorm van factoring op gang: reverse factoring. Dit past vooral bij grote ondernemingen met een veelheid aan kleine leveranciers. Het idee is dat een grote onderneming vaak goedkoper of gemakkelijker kan lenen dan de kleine leveranciers.
Daarom wordt dan een structuur opgezet waarbij een factormaatschappij de crediteuren van de grote onderneming bevoorschot. De grote onderneming betaalt vervolgens op termijn aan de factormaatschappij. Het financieringsvoordeel wordt dan tussen de grote onderneming en de leveranciers gedeeld, al dan niet via de verkoopprijzen van de leveringen.
Ook hier speelt het vraagstuk of de leveranciers hun vorderingen op de grote onderneming al als afgelost mogen beschouwen. Maar ook bij de grote onderneming levert dit een jaarrekeningvraagstuk op. Niet op het punt van off balance financiering, maar qua rubricering van de verplichting: is de feitelijke betaling aan de factormaatschappij te zien als betaling van de handelscrediteuren, of is het een aflossing van een financieringsschuld?
Voor de balans wordt het presenteren als financieringsschuld vaak als minder gunstig gezien dan een post handelscrediteuren. Ook hier is de regelgeving niet heel expliciet in. De verwerking van factoring vergt dus een economische interpretatie waarbij de regelgeving deels complex is, en deels aspecten ongeregeld laat.
Dit artikel is verschenen in cm: 2018, afl. 5
Auteur: dr. Bart Kamp RA
Hier leest u meer artikelen uit de rubriek Verslaggeving