
De AFM heeft de afgelopen jaren op basis van een aantal uitgevoerde desktopreviews geconcludeerd dat in het jaarverslag van de primaire financiële overzichten het kasstroomoverzicht het onderdeel is met de meeste onvolkomenheden. In de uitwerking van het kostenoverzicht zitten nogal wat verschillen die de betrouwbaarheid van informatie en de onderlinge vergelijkbaarheid niet bevorderen. Om welke onvolkomenheden gaat het en hoe kan het anders?
Positief is dat verreweg de meeste ondernemingen in Nederland hun kasstroomoverzicht (KSO) samenstellen op basis van de indirecte methode. Zij maken daarbij in een bepaald verslagjaar gebruik van de aansluitende beginbalans, exploitatierekening en eindbalans, aangevuld met relevante toelichtingen. Verder kenmerkt het KSO zich in de verslaggeving door de bekende drieluik: operationele, investerings- en financieringskasstroom. Tot zover is er weinig onvolkomenheid onder de zon.
Start KSO
Gestart wordt altijd met een winstbegrip dat aansluiting vindt bij de begin- en eindbalans van een verslagjaar. De meest voorkomende winstbegrippen die daarbij gehanteerd worden, zijn de nettowinst na belasting en het bedrijfsresultaat (ebit).
In het algemeen verdient het aanbeveling te starten met het bedrijfsresultaat en dit te verminderen met de winstbelasting. We hebben dan het van belasting geschoonde bedrijfsresultaat. Dit bedrag noemen we ook wel net operating profit after tax (nopat).
Dit saldo wordt vervolgens gecorrigeerd voor non-cash items zoals afschrijvingen, dotaties voorzieningen, impairment charges en amortisaties. Het gaat immers om kasstromen en deze items zijn geen kasstromen. Het resultaat na correctie van deze posten wordt aangeduid als bedrijfsresultaat op kasbasis of als bruto operationele kasstroom (BOK).
Voorzieningen
Is een dotatie voorziening in de exploitatierekening een non cash item die in de BOK geneutraliseerd wordt door het weer bij de nopat op te tellen; onttrekking voorziening is daarentegen wel degelijk een kasstroom.
Een tweede verschil tussen beide begrippen is dat dotaties betrekking hebben op toekomstige verslagjaren en onttrekkingen betrekking hebben op dotaties uit het verleden en altijd negatieve kasstromen zijn. Het is aanbevelingswaardig om zowel dotaties als onttrekkingen apart in het KSO te noemen en niet te salderen.
Dan is er nog een derde variant te onderscheiden binnen het spectrum voorzieningen, namelijk vrijval of gedeeltelijke vrijval voorzieningen. Als achteraf blijkt dat een dotatie geheel of gedeeltelijk niet onttrokken hoeft te worden, bijvoorbeeld een dotatie als voorziening voor een claim van een klant die niet door de rechter gehonoreerd wordt, is een correctie nodig. Het bedrag is eerst van het resultaat afgetrokken (dotatie) en wordt een jaar later weer bij het resultaat opgeteld (vrijval). Dit leidt niet tot een (operationele) kasstroom; wel is er een negatieve kasstroom extra belastingen.
Mutaties in het geïnduceerd netto werkkapitaal
Tot het geïnduceerd werkkapitaal (GNWK) worden productie- en omzetafhankelijke posten gerekend. Zij stijgen of dalen naar gelang de omzet stijgt of daalt. Tot het GNWK behoren naast de bekende voorraad-, debiteuren- en crediteurenmutaties, mutaties inzake onderhanden werk, vorderingen, vooruitbetaalde bedragen, diensten van derden, nog te betalen kosten en te betalen belastingen.
Uitgangspunt daarbij is om de onderdelen van het geïnduceerd nettowerkkapitaal per balanspost in het KSO weer te geven. Ook is het beter om de mutaties in het werkkapitaal visueel te scheiden van de overige, eerder aangebrachte correcties op het resultaat. Tellen we het totaal van de mutaties GNWK op bij de eerder berekende BOK, dan is het operationele gedeelte van het KSO afgerond, behoudens bijzondere of exceptionele items die we in dit kader buiten beschouwing laten.
Vermogenskosten
De te betalen rente uit hoofde van leningen wordt bij voorkeur niet opgenomen in de operationele kasstroom. Als we als purist naar de operationele kosten kijken, is de te betalen rente immers geen operationele maar een financieringskasstroom. Rentebetalingen zeggen iets over de vermogensstructuur, maar zeggen niets over de operationele activiteiten van een onderneming. Ze horen daar dan ook niet thuis.
Wel moet in de financieringskasstroom rekening gehouden worden met de nettorente, wat neerkomt op een negatieve rentekasstroom richting bank en een positieve kastroom van de zijde van de belastingdienst als gevolg van belastingaftrek. Rente is namelijk een kostenpost die van het bedrijfsresultaat mag worden afgetrokken en dus belastingaftrekbaar is.
Er is nog een tweede argument om als startpunt van het KSO het bedrijfsresultaat na belasting te nemen. Als de contante waarde van een onderneming of investeringsproject berekend moet worden, is het noodzakelijk dat de rente niet verwerkt is in de operationele kasstroom. Dat alles heeft te maken met het feit dat in waardeberekeningen de rente al in de noemer is opgenomen als onderdeel van de WACC die de berekende (vrije) kasstromen contant maakt.
Naar analogie van de rente kan ten aanzien van het dividend dezelfde gedachtegang gevolgd worden. Dividendbetalingen zijn voor ondernemingen net als rentebetalingen kosten en uitgaande kasstromen als gevolg van financieringen en behoren dus tot de financieringskasstroom. Vaak staan ze in de operationele kasstroom wat niet logisch is.
Wel moet onderscheid gemaakt worden tussen te betalen dividend en te ontvangen dividend. Is de eerste vorm van dividend het gevolg van een financieringsvorm; de tweede is een gevolg van een investering en moet als operationeel resultaat opgenomen worden als onderdeel van de bedrijfsomzet of als buitengewone bate. In ieder geval moeten beide kasstromen niet gesaldeerd maar apart in het KSO verwerkt worden. Dit geldt over voor te betalen en te ontvangen rente.
Differentiatie in de investeringskasstroom
Na de operationele kasstroom volgt de investeringskasstroom die noodzakelijkerwijs negatief is gezien zijn voorwaarde voor de groei van ondernemingen. Van belang is dat in het KSO onderscheid wordt gemaakt tussen investeringen in materiële en immateriële activa. Ook dient bij voorkeur onderscheid gemaakt te worden tussen uitbreidings- en vervangingsinvesteringen.
Voorts moeten mutaties herwaardering vaste activa niet beschouwd worden als uitgaande investeringskasstromen. In bankkringen spreekt men in dergelijke gevallen van lucht. Ook moeten desinvesteringen die tot een positieve kasstroom leiden in dit overzicht verwerkt worden. Mocht blijken dat een desinvestering afwijkt van de boekwaarde dan zal het verschil leiden tot extra kasstromen in de operationele sfeer.
Financieringskasstroom
In deze kasstroom moet inhoudelijk en visueel onderscheid gemaakt worden tussen cash flow to debt en de cash flow to equity. Vaak betreffen de cash flows to debt alleen maar lange financieringen ofwel positieve kasstromen; de jaarlijkse aflossingen zijn daarentegen negatieve kasstromen.
De vraag is of korte financieringen zoals kasgeldleningen, rekeningcourantkredieten en debiteurenfinanciering ook niet moeten worden opgenomen in de financieringskasstroom. Dat gebeurt niet altijd. In dat laatste geval worden deze items beschouwd als kasequivalenten en gerekend tot de liquide middelen. Ondanks deze alleszins verdedigbare keuze, genieten dit soort posten toch de voorkeur opgenomen te worden in de financieringskasstroom. De financieringscomponenten van leasecontracten moeten ook in dit onderdeel van het KSO verwerkt worden.
Het is voorts aan te raden stakeholders informatie te verstrekken over niet-opgenomen beschikbare financieringsfaciliteiten.
Liquide middelen
Het begrip liquide middelen is niet altijd eenduidig gedefinieerd. In ieder geval behoren hiertoe kasgelden, rekeningcouranttegoeden en direct opvraagbare spaartegoeden. In het verlengde van de vorige alinea kunnen de roodstanden als gevolg van korte leningen ten behoeve van de financiering van werkkapitaal beschouwd worden als liquide middelen.
Logischer is het echter om dat niet te doen. Discussie is er vaak over posten zoals (langere) termijndeposito’s en beklemde bankrekeningen. Het gebeurt regelmatig dat deze posten opgevat worden als kasequivalenten. Volgens de vigerende regels echter behoren deze posten niet tot de liquide middelen. Omrekenverschillen als gevolg van vreemde valutatransacties worden weer wel tot de liquide middelen gerekend.
Joop de Vries
Drs. J.G.M. de Vries is directeur van Onderwijsbureau Exsultet, auteur en financieel trainer
Dit artikel is verschenen in cm: 2018, afl. 7
Geef een reactie