
Voor boekjaar 2018 is de brexit – moment van daadwerkelijke uittreding uit de EU – een gebeurtenis na balansdatum. Maar het besluit tot brexit was al eerder genomen, dus naast een toelichting van de mogelijke gevolgen voor de onderneming, kan mogelijk ook de waardering van activa geraakt worden. De grote mate van onzekerheid over de gevolgen zal het veelal lastig maken om concreet te berekenen wat een eventuele afwaardering of voorziening zou moeten zijn. De verhuizing van sommige Britse ondernemingen naar Nederland kan juist voor bepaalde Nederlandse ondernemingen een gunstig effect hebben. Wat zijn concrete gevolgen van de brexit voor meer jaarrekeningrechtelijke aspecten, zoals wettelijke vrijstellingen?
De 403-vrijstelling
In beginsel moet iedere bv zijn jaarrekening deponeren. Maar voor groepsmaatschappijen bestaat een vrijstelling op grond van artikel 2:403 BW, vaak aangeduid als de ‘403-vrijstelling’. Naast de vrijstelling van deponering mag de jaarrekening ook in veel beperktere vorm worden opgemaakt, en accountantscontrole is niet verplicht. Er zijn diverse voorwaarden verbonden aan de vrijstelling, zoals dat deze moeder zich aansprakelijk stelt voor de schulden uit rechtshandelingen van de vrijgestelde groepsmaatschappij, en dat de moedermaatschappij wel een geconsolideerde jaarrekening deponeert. In het kader van de brexit is relevant dat deze jaarrekening van de moedermaatschappij onder de EU-Richtlijn inzake de jaarrekening moet vallen. Een buitenlandse moedermaatschappij kan dus een ‘403-moeder’ zijn als die uit een EU-lidstaat komt.
Lees ook: Btw en de naderende Brexit
Na de brexit kan dus met (slechts) een Engelse moedermaatschappij geen gebruik meer worden gemaakt van de 403-vrijstelling. In beginsel gelden wettelijke bepalingen inzake de jaarrekening op het moment dat de jaarrekening wordt opgemaakt. Een strikte toepassing daarvan leidt er dan toe dat als de geconsolideerde jaarrekening over 2018 pas na de brexitdatum wordt opgemaakt, deze jaarrekening niet (meer) onder de EU-richtlijn valt, en dus al voor boekjaar 2018 de 403-vrijstelling niet meer mogelijk is. De vraag is hoe heet deze soep voor boekjaar 2018 gegeten zal worden – er is überhaupt maar weinig jurisprudentie over de voorwaarden van de 403-verklaring. Maar het ten onrechte toepassen van de 403-verklaring is vooral een probleem voor het bestuur van de vrijgestelde groepsmaatschappij: die heeft niet voldaan aan de jaarrekeningverplichtingen, hetgeen in bepaalde omstandigheden kan leiden tot aansprakelijkheden.
De 408-vrijstelling
Genoemde problematiek doet zich niet voor bij de ‘408-vrijstelling’. Dit is de vrijstelling voor tussenconsolidatie voor een tussenholding. Ook hier is een van de voorwaarden dat de geconsolideerde jaarrekening van de (hogere) moedermaatschappij wordt gepubliceerd. Maar die ‘408-moeder’ hoeft niet een ‘EU-lidstaat-vennootschap’ te zijn. Deze jaarrekening moet wel ‘gelijkwaardig’ zijn aan een geconsolideerde jaarrekening zoals die binnen de EU is voorgeschreven. Dat zal voorlopig na de brexit geen probleem zijn: de huidige jaarrekeningregels in Groot-Brittannië voldoen aan de EU-richtlijn, en blijven daar aan voldoen na de brexit. Formeel zal wel moeten worden vastgesteld dat ook de komende jaren deze regelgeving op zijn minst gelijkwaardig blijft. Die gelijkwaardigheid ligt wel voor de hand: de jaarrekeningregels in Groot-Brittannië zijn vrijwel geheel gebaseerd op IFRS for SMEs, met slechts enige kleine aanpassingen om te voldoen aan de EU-richtlijn. Toekomstige wijzigingen in IFRS for SMEs zullen in de pas lopen met (full) IFRS, waarvan erkend wordt dat die gelijkwaardig is aan de EU-richtlijn. Het eventueel schrappen van de specifieke EU-aanpassingen zal de gelijkwaardigheid niet in belangrijke mate aantasten.
Lees ook: Wat gaat op de nieuwe brexitdatum van 12 april gebeuren?
De formeel buitenlandse vennootschap
Een minder bekend gevolg hangt samen met het begrip ‘formeel buitenlandse vennootschap’. Een onderneming die in het Nederlands handelsregister is ingeschreven, maar naar buitenlands recht is opgericht, hoeft in Nederland alleen haar jaarrekening de deponeren zoals dat in het ‘thuisland’ is voorgeschreven. Dat kan er toe leiden dat een Nederlandse onderneming bewust kiest voor een buitenlandse rechtsvorm om daarmee de Nederlandse jaarrekeningverplichtingen te ontwijken. Daarom bepaalt de wet dat als zo’n onderneming geen logische band heeft met dit buitenland, dan toch Titel 9 BW2 van toepassing is. In dit kader worden echter EU-lidstaten niet als ‘buitenland’ beschouwd. Een puur Nederlandse onderneming maar wel met een Britse rechtsvorm hoeft dus tot de brexit slechts te voldoen aan de Britse bepalingen voor de jaarrekening. Maar na de brexit wordt het wel een ‘formeel buitenlandse vennootschap’ die onder Titel 9 BW2 valt. Op grond van een wetsvoorstel geldt dat pas voor boekjaren die aanvangen na de brexit.
Gebruik van buitenlandse groep-GAAP
Daarnaast geeft artikel 2:361 lid 1 BW de mogelijkheid voor groepsmaatschappijen van een buitenlandse groep de eigen jaarrekening op te stellen naar de regels van een andere EU-lidstaat. Ook dit is na de brexit in formele zin niet meer van toepassing voor Nederlandse groepsmaatschappijen van een Brits concern. Maar net als bij de 408-vrijstelling hoeft dit niet altijd belangrijke gevolgen te hebben. Een jaarrekening opgesteld conform UK GAAP zal veelal ook voldoen aan de Nederlandse wet- en regelgeving. Ook de Nederlandse richtlijnen zijn sterk gebaseerd op de IFRS-uitgangspunten die ook voor UK GAAP gelden, en de bekende verschillen zoals het niet-afschrijven van goodwill onder IFRS bestaat juist weer niet in IFRS for SMEs (en daarmee UK GAAP). Hooguit zal iets kritischer moeten worden gekeken of ook aan alle Nederlandse toelichtingsbepalingen is voldaan. Daarin is IFRS for SMEs (en UK GAAP) op bepaalde punten minder vergaand.
Auteur: Bart Kamp
Dr. Bart Kamp is hoofd financiële verslaggeving bij het bureau Vaktechniek van BDO
Dit artikel is verschenen in cm: 2019, afl. 3.
Lees hier meer artikelen uit de rubriek Verslaggeving