
Het beoordelen of er sprake is van een bijzondere waardevermindering van goodwill is een berucht onderdeel van het opstellen van de jaarrekening. Het is veel werk op basis van ingewikkelde regelgeving, en de onderliggende schattingen zijn vaak erg subjectief. Aan de andere kant klagen gebruikers van jaarrekeningen dat ze desalniettemin geen inzicht hebben op hoe rendabel betreffende overname uiteindelijk is. Vaak is de indruk dat achteraf gezien te veel is betaald voor een overname, maar valt dat niet gemakkelijk uit de jaarrekening af te leiden.
De IASB, het orgaan dat de internationale regels van IFRS vaststelt, heeft daarom een project lopen om te kijken of de toetsing op bijzondere waardevermindering van goodwill verbeterd kan worden. Onlangs heeft men hierover een Discussion Paper gepubliceerd.
Goodwill is eigenlijk geen actief
Het fundamentele probleem van goodwill is dat het naar zijn aard eigenlijk geen actief is. Een van de kenmerken van activa is dat ze identificeerbaar zijn. Dat wil zeggen, je kan de aanwezigheid aanwijzen. Materiële activa zijn fysiek waarneembaar, en vorderingen en schulden volgen uit concrete overeenkomsten en contracten. Ook immateriële activa zijn identificeerbaar, bijvoorbeeld op basis van gedeponeerde merkrechten of intellectueel eigendom, of schriftelijk vastgelegde vergunningen. Maar goodwill is niet identificeerbaar: het ooit betaalde bedrag was betaald voor synergie en waardedrijvende factoren die nadien niet specifiek te volgen zijn. Normaal worden uitgaven die niet voldoen aan de kenmerken van een actief direct als kosten verwerkt. Maar omdat dat niet terecht voelt voor goodwill, wordt het toch geactiveerd. Maar dat creëert direct een probleem voor de vervolgwaardering en de verantwoording van de gedane investering.
Verdergaande toelichtingen in de jaarrekening
Een mogelijke oplossing voor het volgen van de overname in latere jaren is verdergaande toelichtingen in de jaarrekening, gebaseerd op hoe de onderneming intern het succes van de overname volgt. Dus een soortgelijke benadering die IFRS al heeft voor segmentatie naar bedrijfsonderdelen. Dat echter ook deze informatie afgezet moet kunnen worden tegen eerdere doelstellingen (targets) zou wel een revolutionaire ontwikkeling zijn. Immers, de regelgeving voor de jaarrekening in het algemeen verlangt tot nu toe alleen de werkelijke financiële uitkomsten, geen ‘nacalculatie’ ten opzichte van eerdere prognoses. Zou een onderneming intern de prestatie van een overname niet evalueren, dan is er weliswaar geen nadere informatie in de jaarrekening, maar zal dat bij investeerders vragen oproepen of het bestuur wel adequaat is. Dus via een omweg wordt dan het bestuur alsnog ter verantwoording geroepen.
Goodwill stelselmatig afschrijven
Een terugkomende vraag is of het niet beter is om toch weer goodwill stelselmatig af te schrijven. Immers, daarmee wordt het relatieve belang van toetsing op bijzondere waardevermindering kleiner. Anderzijds is de afschrijvingsperiode niet objectief te bepalen. In de Nederlandse wet wordt dan in de meeste gevallen een arbitraire keuze gelaten. Bovendien kan de ‘boekhoudkundige’ afschrijving een daadwerkelijke verslechtering in omstandigheden (deels) maskeren. Zo zijn er meer voors en tegens, ook binnen de IASB zijn de meningen verdeeld. Zonder overtuigende argumenten wil de IASB het afschrijven niet herinvoeren.
Administratieve last
De IASB ziet maar beperkte mogelijkheden om de administratieve last en complexiteit te verminderen. Een daarvan is het beperken van het moeten berekenen van de realiseerbare waarde tot situaties waar er daadwerkelijke indicaties zijn van bijzondere waardevermindering. Dus de benadering zoals in Nederland. Anderzijds is volgens de Nederlandse grondslagen de goodwill hoger dan onder IFRS, doordat onder IFRS vaker andere immateriële activa (zoals klantrelaties) afzonderlijk moeten worden verwerkt. Op dat punt wil de IASB niet de ‘Nederlandse’ kant op: dat vergroot juist het probleem rond goodwillverwerking.
Tussentelling en kengetallen
Een (bij mijn weten) niet eerder geopperd idee van de IASB is een balanspresentatie waarbij in een tussentelling het eigen vermogen wordt getoond dat zou resteren als geen goodwill zou zijn geactiveerd. Daarnaast zien we de laatste jaren een trend waarin de regelgevers steeds meer het gebruik van alternatieve prestatiemaatstaven (kengetallen) accepteren, mits die voldoende duidelijk worden omschreven. Het bekendste ‘non-GAAP’ kengetal is ebitda, een winstcijfer dat vaak geschoond is van de effecten van goodwill. Als we die twee aspecten combineren, zijn we feitelijk grotendeels terug bij de praktijk zoals die tot eind jaren negentig in Nederland gangbaar was: het direct afboeken van goodwill van het eigen vermogen, zonder dus verdere afschrijvingskosten of afwaardering. Volgens het idee van de IASB zal dus het ‘formele’ eigen vermogen en resultaat nog steeds bepaald worden op basis van activering en impairment testing, maar ik sluit niet uit dat gebruikers van de jaarrekening meer nadruk gaan leggen op vermogen en resultaat zonder activering van goodwill. Enigszins wrang is dan wel dat de kosten en moeite voor de impairment test nog steeds gemaakt moeten worden, maar dan voor cijfers die minder relevant zijn geworden.
Dit Discussion Paper van de IASB geeft een mooi overzicht van de problemen en dilemma’s rond de verwerking van goodwill. Veel daarvan zijn ook herkenbaar binnen de Nederlandse situatie. Hoewel oplossingen niet voor het oprapen liggen, is het bewustzijn hierover op zichzelf al belangrijk. Je bent niet de enige die dit een moeizaam onderwerp vindt!
Dit artikel is verschenen in cm: 202, afl. 5.
Auteur: dr. Bart Kamp RA
Hier leest u meer artikelen uit de rubriek Verslaggeving