
De eindheffing voor een regeling voor vervroegd uittreden (RVU) gaat van 2021 tot 2026 in de ijskast. Dit is een gevolg van het pensioenakkoord. De versoepeling van de RVU in een notendop.
Op 1 januari 2006 verdween vanuit de Wet VPL (VUT, prepensioen en levensloop) het fiscale voordeel voor VUT- en andere vroegpensioenregelingen. Sindsdien geldt voor een regeling voor vervroegd uittreden (RVU) dat je als werkgever een eindheffing verschuldigd bent.
Verkapte pensioenregeling
Werkgevers gebruiken vertrekregelingen nog wel eens om werknemers eerder met werken te laten stoppen. Zo worden die regelingen een soort verkapte vroegpensioenregeling. Er is sprake van zo’n RVU als je jouw werknemers een uitkering geeft waarmee zij de periode tot hun pensioen kunnen overbruggen.
De belastingdienst kan je dan een sanctie in de vorm van een eindheffing van 52 procent opleggen. Een uitzondering is een vertrekregeling om bedrijfseconomische redenen, waarbij je boventallige medewerkers moet ontslaan. Dan gaat de RVU-sanctie niet op. Je moet in je vertrekregeling dan wel duidelijk onderbouwen dat er van bedrijfseconomische omstandigheden sprake is.
Lees ook: De coronacrisis en het effect op de pensioenen
Beschikking
Als je vooraf duidelijkheid wilt hebben over een vertrekregeling, dan doe je er goed aan de concepttekst van de regeling voor te leggen aan de belastingdienst. Die kan dan beoordelen of de regeling wel of geen RVU is. Als je daarom verzoekt, kan de belastingdienst de uitkomst van de beoordeling vastleggen in een beschikking.
Uitspraak Hoge Raad
De Hoge Raad heeft die beoordeling gemakkelijker gemaakt met een uitspraak van 22 juni 2018. Hierbij oordeelde de Hoge Raad dat de belastingdienst bij de beoordeling of een regeling een RVU is, moet kijken naar de objectieve voorwaarden en kenmerken van de regeling. Begin 2019 publiceerde de belastingdienst daarom een handreiking ter interpretatie van de RVU.
Versoepeling RVU
Een gevolg van het pensioenakkoord van juni 2019 is een versoepeling van de RVU-regeling. Deze is onderdeel van het wetsvoorstel ‘Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen’, waarmee het kabinet eind 2019 kwam om meer ruimte te bieden voor keuzevrijheid in het pensioenstelsel.
De versoepeling maakt het voor werkgevers en werknemers tijdelijk mogelijk om een RVU af te spreken zonder strafheffing. Werkgevers hoeven van 2021 tot en met 2025 niet te betalen over een RVU tot een bedrag dat netto overeenkomt met de AOW.
Voorwaarde hierbij is dat het vervroegde uittreden plaatsvindt in de laatste drie jaar voor de AOW-leeftijd. Je betaalt werknemers daarmee een soort vervroegde AOW. Zij kunnen dit eventueel met spaargeld aanvullen of door hun aanvullend pensioen eerder in te laten gaan.
Lees ook: Wisselen van pensioenadviseur? Kies het juiste moment
Geen inkomensgat
De versoepeling voorkomt een inkomensgat voor werknemers in de periode naar hun pensioen toe. Hiermee komt het kabinet vooral werknemers tegemoet die zich niet hebben kunnen voorbereiden op de verhoging van de AOW-leeftijd en niet gezond kunnen blijven werken tot die leeftijd.
Met de brutovrijstelling van ongeveer 19.000 euro per jaar richt de tijdelijke versoepeling van de RVU-heffing zich vooral op vervroegde uittreding van werknemers met lagere lonen.
De versoepeling van de RVU-heffing draait om wederzijdse vrijwilligheid van werkgever en werknemer. Dat betekent dat beiden het eens zijn met het vertrek van de werknemer en de vergoeding die deze krijgt. In een cao mogen werkgevers en werknemers er nadere afspraken over maken. De RVU-vrijstelling is een tijdelijke maatregel. Het is de bedoeling dat deze ingaat op 1 januari 2021.
Oudere werknemers
Houd in je beleid voor oudere werknemers rekening met de nieuwe versoepelde regels vanaf 2021. Ga binnen je organisatie na welke werknemers in aanmerking zouden komen en overleg voor 1 januari 2021 met ze. Zo zorg je ervoor dat jij en je werknemers tijdig gebruik kunnen maken van de nieuwe regeling.