
De jaarrekening is gebaseerd op het systeem van boekhouden waarbij de activa per definitie gelijk moeten zijn aan de passiva. Zodra dit niet in evenwicht is, weet je dat er ten minste ergens een fout zit. Ook mutatieoverzichten moeten logischerwijs ‘sluiten’. En zo zijn er nog veel meer checks die accountants doen om eventuele fouten op te sporen. Maar er zijn ook situaties waar juist het wél aansluiten van bedragen wijst op een fout in de jaarrekening: ‘valse aansluitingen’. Het lijkt op het eerste gezicht een bevestiging dat dingen juist zijn, maar wijst juist op fouten.
Dochtermaatschappijen en andere deelnemingen
Belangen in dochtermaatschappijen en andere deelnemingen worden veelal gewaardeerd tegen nettovermogenswaarde. Die nettovermogenswaarde wordt bepaald door te kijken naar het saldo van de boekwaarden van de activa en verplichtingen van de deelneming. Het lijkt dan voor de hand te liggen om de nettovermogenswaarde gelijk te stellen aan het eigen vermogen zoals dat blijkt uit de jaarrekening van de deelneming, zeker als de deelneming dezelfde waarderingsgrondslagen toepast als de deelnemende onderneming. Maar in veel gevallen is zo’n aansluiting onjuist. Bij verkrijging van het belang in de deelneming dient de overnemende partij de boekwaarden die gebruikt worden voor de bepaling van de nettovermogenswaarde te stellen op de reële waarde op de overnamedatum. Die zal voor de vaste activa vaak afwijken van de boekwaarde op basis van historische kosten. En het is niet toegestaan dat de deelneming haar boekwaarden aanpast naar de reële waarden die de nieuwe moedermaatschappij daaraan heeft toegekend (geen ‘push down accounting’). Aangezien de eerst-toegekende boekwaarden ook bepalend zijn voor de vervolgwaardering, bijvoorbeeld de afschrijvingen, is er (terecht) een blijvend verschil tussen de nettovermogenswaarde en het zichtbaar eigen vermogen in de jaarrekening van de deelneming.
Negatieve nettovermogenswaarde dochter
Een andersoortig verschil betreft de situatie dat de nettovermogenswaarde van een dochtermaatschappij negatief is. In de enkelvoudige jaarrekening wordt deze deelneming dan op nul gewaardeerd. In de geconsolideerde jaarrekening komt het tekort van deze dochtermaatschappij echter wel tot uitdrukking. Om enkelvoudig en geconsolideerd vermogen en resultaat aan elkaar gelijk te houden wordt dan nog wel eens in de enkelvoudige jaarrekening een voorziening opgenomen ter grootte van de negatieve nettovermogenswaarde. Maar als de moedermaatschappij niet aansprakelijk is voor dit tekort, staat er onterecht een verplichting in de balans. En zelfs al zou de moedermaatschappij wel aansprakelijk zijn, bijvoorbeeld op grond van een ‘403-verklaring’, dan zou de voorziening net als bij andere voorzieningen moeten worden opgenomen voor de beste schatting van het bedrag dat de moedermaatschappij zou moeten betalen. Dat die beste schatting precies zou aansluiten op de boekhoudkundige nettovermogenswaarde zou toeval zijn. Bij een negatieve nettovermogenswaarde zal er dus meestal juist terecht een verschil moeten zijn tussen enkelvoudig en geconsolideerd vermogen en resultaat.
Winstbelasting
In het kasstroomoverzicht wordt de operationele kasstroom meestal bepaald volgens de indirecte methode. Dat betekent dat vanuit het resultaat correcties worden aangebracht voor niet-kasstromen. Binnen de operationele kasstroom worden ook de winstbelastingen gepresenteerd. Vaak is het daar genoemde bedrag gelijk aan de belastingkosten zoals die in de winst-en-verliesrekening is opgenomen. Maar de belastingkosten voor het boekjaar zullen nooit gelijk zijn aan de binnen het boekjaar opgelegde winstbelasting. Immers, de feitelijke betalingen (kasstromen!) zien (voornamelijk) op belastingaanslagen van voorgaande jaren. Er zal dus altijd een verschil moeten zijn tussen het bedrag aan winstbelastingen in het kasstroomoverzicht en in de winst-en-verliesrekening.
Vastgoedbeleggingen
Een meer ingewikkelde ‘valse aansluiting’ betreft de waardering tegen reële waarde van vastgoedbeleggingen waar het lopende huurcontract (ooit) een huurvrije periode kende. Ongeacht hoe de huurbedragen zijn verdeeld over de huurperiode moeten doorgaans de huuropbrengsten lineair worden toegerekend aan de huurperiode. Dat betekent dat bij een lagere huur bij aanvang van het huurcontract overlopende posten in de balans worden opgenomen: tegenover de dan ‘te lage’ huur zal in de rest van de huurperiode – bij een zakelijke overeenkomst – deze korting worden terugverdiend met iets ‘te hoge’ huur in de periode na de huurkorting.
De in de balans op te nemen reële waarde (marktwaarde) wordt vaak gebaseerd op een externe taxatie. De taxateur zal dan vaststellen dat de toekomstige huur (voor de rest van de looptijd van het huidige huurcontract) hoger dan marktconform is. Dat verhoogt de marktwaarde. Maar als die taxatiewaarde ook in de balans wordt opgenomen ontstaat een dubbeltelling: de overlopende post die volgt uit deze hogere huur is ook al als actief opgenomen. De RJ stelt dan ook dat de in de balans op te nemen waarde van de vastgoedbelegging verminderd moet worden met het bedrag van deze overlopende post. Door simpel de balanswaarde aan te sluiten op de – op zich juiste – externe taxatie ontstaat dus een onjuiste dubbeltelling.
Maturity analysis
Onder IFRS moet voor financiële verplichtingen een ‘maturity analysis’ in de toelichting worden opgenomen: een tabel waarin de nominale contractuele kasstromen zijn uitgesplitst naar de diverse looptijden om zo inzicht te geven in de liquiditeitsbehoefte. Vaak sluiten de totalen van die tabel aan op de boekwaarden van de betreffende schulden in de balans. Maar dan vergeet men dat in de balans alleen de hoofdsommen van schulden staan, terwijl er ook rentebetalingen zullen zijn die net zo goed liquiditeit behoeven. Het totaal van de kasstromen in deze tabel zou dus juist meer moeten zijn dan wat in de balans staat.
Dit artikel is verschenen in cm: 2020, afl. 9
Auteur: dr. Bart Kamp RA
Hier leest u meer artikelen uit de rubriek Verslaggeving