
Een Haagse kantonrechter heeft de huur van twee horecaondernemers die werden gedaagd door een verhuurder wegens wanbetaling gehalveerd. De rechter stelt dat huurders bij het aangaan van hun huurovereenkomst een crisis van deze omvang niet hadden kunnen zien aankomen. Huurder en verhuurder dienen de pijn te delen.
De ondernemers moesten op 15 maart dicht en vroegen de verhuurder per brief om coulance te tonen met het betalen van de huur van 3.100 euro per maand. Die reageerde met de stelling dat de cafés op steun van de overheid kon rekenen, bijvoorbeeld vaste lasten voorziening TOGS. Toen de caféeigenaren uitlegden dat die neerkwam op 4000 euro en niet voldoende was voor de langere periode van sluiting, wees de verhuurder het verzoek tot uitstel van huurbetaling of huurkorting af.
Op 1 juni konden de zaken weer open, zij het met beperkingen tot het toegestane gezelschap. Op 15 oktober moesten de Haagse cafés opnieuw de deuren sluiten vanwege de coronacrisis. De verhuurder sleepte de ondernemers voor de rechter omdat ze tussen april en juni niet voldeden aan hun betaalverplichting. De verhuurder wees onder meer op de MKZ-crisis uit 2001, toen de huur werd gezien als een ondernemersrisico en ook geen aanspraak konden doen op huurkorting.
Lees ook: Aanvullende coronasteun: zo vraagt u TVL aan
Onvoorziene omstandigheden
De rechter bepaalt nu dat de centrale vraag draait om het huurgenot dat de ondernemers mochten verwachten en de onvoorziene omstandigheden die worden genoemd in het Burgerlijk Wetboek. Het huurgenot is door de coronacrisis niet geweest wat de huurders bij het aangaan van de huurovereenkomst konden verwachten. ‘Naar het oordeel van de kantonrechter bestaat er geen aanleiding om aan te nemen dat partijen bij het sluiten van de huurovereenkomst rekening hebben gehouden met een gezondheidscrisis van deze omvang, waarbij diverse overheidsmaatregelen worden getroffen die maken dat het gehuurde gedurende langere tijd niet kan worden gebruikt, dan wel waardoor het overeengekomen gebruik wordt belemmerd.’
Dat er andere virussen een impact op de wereld hebben gehad, zoals de MKZ-crisis, doet niet af aan het feit dat de coronacrisis een uitzonderlijke onvoorziene omstandigheid is. ‘De coronacrisis en de getroffen overheidsmaatregelen hebben geleid tot een fundamentele verstoring van het evenwicht in de huurovereenkomst. Deze omstandigheden zijn naar het oordeel van de kantonrechter van dien aard dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is te achten dat [de verhuurder] een ongewijzigde instandhouding van de huurovereenkomst zou mogen verlangen.’
Lees ook: Corona: dit zijn de financiële regelingen voor ondernemers, bedrijven en zzp’ers (update)
Overheidssteun onvoldoende
Ook kijkt de rechtbank naar de daadwerkelijk gedraaide omzet en de steun die de overheid had geboden aan de twee eigenaars. Die kwam respectievelijk neer op 3.000 en 1.100 euro, wat onvoldoende was om in de vaste lasten te voorzien. De boete wegens betalingachterstand die de verhuurder aanvankelijk eiste, is ook naar de prullenbak verwezen. De kantonrechter bepaalt dat de ondernemers 50 procent van de huurprijs verschuldigd zijn over de periode van 15 maart 2020 tot en met 31 mei 2020 en in de periode vanaf 15 oktober 2020 tot en met het moment dat de sluitingsmaatregel eindigt.