
De beroepsorganisatie van accountants heeft ‘continuïteit’ uitgeroepen tot verplicht onderwerp voor permanente educatie voor 2021. Dat gaat over het al of niet terecht toepassen van het continuïteitsbeginsel (‘going concern’) en de toelichting daaromtrent in de jaarrekening. De normen voor de jaarrekening zijn op dit punt erg beknopt, en dit vergt dus ook voor de opsteller van de jaarrekening veel eigen oordeelsvorming.
De wet zegt: ‘Bij de waardering van activa en passiva wordt uitgegaan van de veronderstelling dat het geheel der werkzaamheden van de rechtspersoon waaraan die activa en passiva dienstbaar zijn, wordt voortgezet, tenzij die veronderstelling onjuist is of haar juistheid aan gerede twijfel onderhevig is; alsdan wordt dit onder mededeling van de invloed op vermogen en resultaat in de toelichting uiteengezet.’ Naar de letter lijkt dit te zeggen dat zodra er gerede twijfel is, moet worden overgegaan naar een jaarrekening op liquidatiegrondslagen. Dat is echter niet het geval. De Raad voor de Jaarverslaggeving (RJ) stelt dat een jaarrekening op liquidatiegrondslagen alleen aan de orde is als discontinuïteit onontkoombaar is. Van onontkoombare discontinuïteit is sprake als duurzame voortzetting van het geheel van de werkzaamheden van de rechtspersoon onmogelijk is geworden doordat de rechtspersoon niet meer op eigen kracht aan zijn verplichtingen zal kunnen voldoen en voldoende aanvullende medewerking van belanghebbenden niet kan worden verkregen. Dus feitelijk geen twijfel meer: het loopt uit op een faillissement. (Bij een voorgenomen liquidatie waarbij de verwachting is dat alle schulden zullen worden betaald wordt de jaarrekening op de reguliere grondslagen gebaseerd.)
Lees ook: Inspiratie voor het verplichte PE-onderwerp Continuïteit
Jaarrekening op liquidatiegrondslagen
De RJ geeft in RJ 170.2 specifieke voorschriften voor de jaarrekening op liquidatiegrondslagen. Kortgezegd worden dan alle activa gewaardeerd tegen hun verwachte opbrengstwaarde en worden voor verwachte transacties na balansdatum overlopende posten opgenomen. In die situatie heeft de balansdatum dus nog maar beperkte betekenis. Dat kan overigens tot praktische problemen leiden in de situatie dat onverwacht er toch nog een volgend boekjaar verstrijkt waarover een jaarrekening wordt opgemaakt. Veel van de transacties van dat boekjaar zijn dan feitelijk al verwerkt in de vorige jaarrekening.
Gebrek aan middelen
Maar de praktische relevantie van RJ 170.2 lijkt beperkt. Een jaarrekening op liquidatiegrondslagen komen we in de praktijk niet vaak tegen. Het is alleen aan de orde als in de opmaakperiode van de jaarrekening discontinuïteit onontkoombaar is. In die omstandigheid zal het bestuur vaak een beroep doen op de mogelijkheid dat de vergadering van aandeelhouders uitstel verleent voor het opmaken van de jaarrekening. Zodra de rechtspersoon failliet is verklaard, is het de curator die bepaalt of nog geld mag worden besteed aan het opmaken van een jaarrekening. Meestal wordt daar van afgezien omdat de curator zelf toch al een financieel verslag maakt. Hoewel het bestuur dus formeel nog steeds verantwoordelijk blijft voor het opmaken van de jaarrekening, is een gebrek aan middelen een kwestie van overmacht, en wordt het ontbreken van een jaarrekening het bestuur niet aangerekend. In dit licht is het dus ook niet vreemd dat de internationale regelgeving IFRS in het geheel geen voorschriften geeft over de jaarrekening op liquidatiegrondslagen.
Kans op overleven
Zolang er nog enig reële kans op overleven is, wordt de jaarrekening nog op continuïteitsgrondslagen opgesteld. De regelgeving met betrekking tot informatie die moet worden verschaft is zeer beknopt. Er is niet meer dan één zin in RJ 170 over dit punt. Die stelt: ‘Indien ernstige onzekerheid bestaat over de continuïteit van het geheel van de werkzaamheden van de rechtspersoon, dient een adequate uiteenzetting van de omstandigheden waarin de rechtspersoon verkeert, in de toelichting te worden opgenomen.’ De RJ geeft geen verdere duiding over hoe dit zou moeten worden uitgewerkt. Ook IFRS is hier opmerkelijk beknopt en oppervlakkig over: ‘Als het management tijdens zijn beoordeling weet heeft van materiële onzekerheden die verband houden met gebeurtenissen of omstandigheden die aanzienlijke twijfel doen rijzen over het vermogen van de entiteit om haar continuïteit te waarborgen, moet de entiteit die onzekerheden vermelden.’ (IAS 1.25).
Saillant is dat in de regelgeving van de controlerende accountants nog is toegevoegd dat daarnaast ook de plannen van het management om met deze gebeurtenissen of omstandigheden om te gaan moeten worden toegelicht. Op zich ligt dat natuurlijk wel in het verlengde van wat de RJ verlangt, maar formeel is de opsteller van de jaarrekening niet gebonden aan regelgeving voor accountants.
Specifieke omstandigheden
Wat in de jaarrekening moet worden vermeld hangt dus erg af van de specifieke omstandigheden en de norm voor de diepgang is erg vaag. Sommigen adviseren om voorzichtigheidshalve/volledigheidshalve altijd iets op te nemen over de continuïteit, ook al is er geen concrete bedreiging. Het vermijdt de discussie over of er wel of niet dermate twijfel is over de continuïteit dat vermelding geboden is. Dus wanneer men twijfelt of er twijfel is. Het kan ook een bescherming geven tegen beschuldigingen van te weinig informatie als achteraf blijkt dat de onderneming toch onverwachts ten onder ging. Een dergelijke praktijk heeft echter het gevaar dat te veel nadruk wordt gelegd op negatieve (potentiële) risico’s zodat een vertekend beeld van de realiteit wordt geschetst. Bovendien verzwakt dit het waarschuwingssignaal van dergelijke informatie indien er daadwerkelijk een continuïteitsbedreiging is. Het vinden van de juiste balans is dan meer kunst dan wetenschap.
Dit artikel is verschenen in cm: 2021, afl. 3
Auteur: dr. Bart Kamp RA
Hier leest u meer artikelen uit de rubriek Verslaggeving