
Er wordt steeds meer gevraagd van controllers en zij vervullen diverse rollen in organisaties. Dat vraagt het nodige op het vlak van de competenties. Hoe doet een controller dit in de praktijk? Welke competenties zijn gewenst voor een professionele invulling van de controlfunctie? En in hoeverre beschikken controllers hierover? Onderzoekers vroegen het aan de controllers zelf, én aan hun businesspartners.
Er zijn verscheidene lijsten met competenties voor controllers in omloop, ook vanuit beroepsverenigingen. Het onderzoek (zie kader) baseert zich op een lijst die is opgesteld door Birkett (2002). Deze systematische lijst (figuur 1) is in eerder onderzoek naar competenties op het vlak van accounting gehanteerd en onderscheidt competenties op twee niveaus. Het eerste niveau betreft de categorieën van competenties; denken (cognitief) of doen (gedrag). De set van competenties, een logische groepering van competenties die dicht bij elkaar liggen, vormt het tweede niveau. Birkett verheldert de competenties met voorbeelden. Figuur 1 geeft er een aantal weer.

Onafhankelijke controlfunctie
Sinds de invoering van de Woningwet 2015 is voor instellingen met meer dan 2.500 verhuureenheden verplicht dat de controlfunctie ‘in een afzonderlijke organisatie-eenheid is opgenomen en zowel gevraagd als ongevraagd het bestuur en de raad van commissarissen kan adviseren omtrent in het kader van het financiële beleid en beheer te nemen maatregelen.’ (art. 105, lid e, sub 4 BBSH). Het is overigens niet noodzakelijk dat de onafhankelijke controlfunctie door een controller wordt ingevuld. Dat zou bijvoorbeeld ook door een (internal) auditor kunnen gebeuren. Uit het onderzoek (zie kader Van Goeden Huize) komt echter naar voren dat in circa vier op de vijf gevallen de onafhankelijke controlfunctie door een (concern)controller ter hand wordt genomen.
Gewenste competenties
Het onderzoek vraagt personen die de onafhankelijke controlfunctie (ocf) invullen, directeur-bestuurders, managers én leden van de raad van commissarissen hoeveel belang zij hechten aan de onderscheiden competenties voor het optimaal invullen van de onafhankelijke controlfunctie. Om te voorkomen dat hierbij alle competenties als belangrijk worden aangeduid, mogen de respondenten 100 punten verdelen over de zes onderscheiden sets aan competenties.
>> Lees ook: Jan Jonker over circulaire businessmodellen: ‘Controller, zoek de buitenwereld op!’
Controller vindt gedragscompetenties belangrijker
Figuur 2 laat zien dat er op dit niveau duidelijke verschillen zijn tussen de onderscheiden groepen. Terwijl de controllers gemiddeld genomen 56 van de 100 punten toekennen aan de cognitieve competenties, ligt dit aantal bij de andere groepen een stuk hoger. De directeur-bestuurders en de managers kennen 60 punten toe aan de cognitieve competenties, en de leden van de RvC zelfs 63. Al deze verschillen zijn ook statistisch significant (F-toets, p=0,00). Deze uitkomsten laten zien dat degenen die de onafhankelijke controlfunctie invullen de cognitieve competenties als een stuk minder belangrijk zien dan hun collega’s. Of anders gezegd: zij vinden gedragscompetenties een stuk belangrijker voor een optimale invulling van de onafhankelijke controlfunctie dan dat anderen dat vinden.

Belang per set competenties
Om nader inzicht te krijgen welke specifieke competenties gewenst zijn voor een optimale invulling van de onafhankelijke controllersfunctie worden in figuur 3 de twee categorieën nader onderscheiden in de zes sets aan competenties. Hoewel er verschillen zijn in de hoeveelheid punten die aan iedere competentie zijn toegewezen, valt op dat de rangorde wel eensluidend is. Dus in welke mate bepaalde competenties als belangrijk worden gezien, verschilt, maar het belang van de ene competentie ten opzichte van de andere is identiek. Door alle groepen worden uit de categorie cognitieve competenties ‘oordelende competenties’ (waaronder kritisch onderscheidingsvermogen en multidisciplinair overzicht) en ‘analytische en ontwerp competenties’ (analyseren, opstellen van onderzoek) het belangrijkst gevonden. De derde plaats is voor één van de gedragsmatige competenties, te weten de persoonlijke competenties (nieuwsgierig, evenwichtig, flexibel). Figuur 3 laat verder zien dat er spreiding is in de opvattingen tussen controllers, directeur/bestuurders, managers en leden van de RvC. De meest opvallende daarvan betreft de organisatorische competenties. De controllers zien deze competenties (waaronder het vertegenwoordigen van de organisatie en het netwerken) als van groter belang dan hun collega’s.

Aanwezigheid competenties
Nu het belang van competenties in beeld is gebracht, is het tijd om na te gaan of degenen die de onafhankelijke controlfunctie invullen wel beschikken over de gewenste competenties. Aan de respondenten is gevraagd ‘Geef aan hoe vaardig u zichzelf acht op de volgende competenties. U kunt 100 punten verdelen over de verschillende competenties tot een maximum van honderd. Geef uzelf het hoogste aantal punten voor de competentie waarin u het meest vaardig bent.’ Dezelfde zes sets aan competenties zijn hiervoor aangeboden. De vraag is of de punten die werden toegekend voor ‘vaardig’ in lijn liggen met ‘belang’. Als dit aantal hetzelfde is, of niet meer dan twee punten uiteenloopt, is dit gelabeld als ‘overeenkomst’. Zit er meer dan twee punten verschil bij een bepaalde competentie, dan zijn er twee mogelijkheden. Overstijgt de score voor ‘belang’ de score voor ‘vaardig’, dan is de interpretatie dat de persoon deze competentieset als belangrijker ziet dan dat deze er vaardig in is. (‘Ik vind het heel belangrijk, maar ik kan er relatief nog vaardiger in worden.’) Dat signaleert een tekort en de score is daarom gecategoriseerd als ‘tekort’. Overstijgt de score voor ‘vaardig’ de score voor ‘belang’ met meer dan twee punten, dan is de interpretatie dat de persoon zichzelf meer vaardig acht op de competentie dan deze belangrijk wordt gevonden. (‘Ik ben er heel erg goed in, maar ik vind het relatief niet zo heel belangrijk.’) Daarom is dit gecategoriseerd als ‘meer dan toereikend’.
Overigens betreft de score voor ‘vaardig’ een zelfbeschrijving aangezien deze in ons onderzoek alleen is voorgelegd aan degenen die zelf de onafhankelijke controlfunctie invullen. Ook is er alleen geïnformeerd naar relatief belang c.q. aanwezigheid. Het kan dus heel goed zo zijn dat bij competenties waarbij de score op vaardigheid hoger is dan het belang, er toch sprake is van tekortschietende competenties, maar dat is door naar relativiteit te vragen niet na te gaan.
>> Lees ook: Growth hacker Chris Out: ‘De controller kan echt het verschil maken door te zeggen: daar ligt het goud’
Op deze competenties komen controllers tekort
Bij vier sets aan competenties blijkt sprake te zijn van een situatie waarbij er meer controllers zijn die vinden dat zij minder vaardig zijn op een competentie dan dat zij er belang aan hechten dan dat er controllers zijn die vinden dat zij meer dan toereikend vaardig zijn op deze competenties, in vergelijking met het belang (zie figuur 4). Concreet gaat het om:
- Interpersoonlijke competenties (29% vindt de eigen vaardigheid tekortschieten in vergelijking met het belang versus 15% meer dan toereikend)
- Analytische en ontwerpcompetenties (idem, 27% versus 23%)
- Persoonlijke competenties (idem, 27% versus 16%)
- Oordelende competenties (idem, 26% versus 20%)
Deze competenties zijn meer dan in orde
Dit contrasteert met de score op technologische competenties en de organisatorische competenties. Voor deze competentiesets geldt dat meer controllers vinden dat zij in meer dan toereikende mate over die competenties beschikken.

Conflict
Gecombineerd met de eerdergenoemde resultaten, zou geconcludeerd kunnen worden dat hier een potentiële bron voor conflict zit. Terwijl de collega’s van de controller aangeven dat technologische competenties zeer belangrijk zijn, vinden de controllers het niet alleen minder belangrijk, maar vinden zij zichzelf daar ook al meer dan voldoende vaardig op. Aandacht voor verbetering en ontwikkeling wordt door hen meer gelegd op de interpersoonlijke competenties, terwijl die door de collega’s in de organisatie als minder belangrijk worden beschouwd. Dit geldt in mindere mate ook voor de tussenliggende competenties.
>> Lees ook: Controller worden: welke opleiding?
Onderzoek ‘Van Goeden Huize’
In 2020 hebben de Hogeschool van Amsterdam, het Zijlstra Center van de Vrije Universiteit Amsterdam, Hofmeier en een groep woningcorporaties de handen ineengeslagen voor het onderzoek ‘Van Goeden Huize’ dat zich richt op de invulling van de onafhankelijke controlfunctie bij woningcorporaties. De eerste stap in dit onderzoek was een enquête waarvoor alle woningcorporaties zijn aangeschreven en waarop 369 reacties zijn binnengekomen: 106 van personen die de onafhankelijke controlfunctie invullen, 40 van directeur-bestuurders, 45 van managers en 178 van leden van de raad van commissarissen. Op dit moment loopt vervolgonderzoek waarbij de resultaten uit de enquête nader verdiept en geduid worden.
Conclusie
Degenen die de onafhankelijke controlfunctie invullen kennen gedragscompetenties een relatief groter belang toe dan hun collega’s (directeur-bestuurders, managers en leden RvC) bij woningcorporaties. Anders gezegd: anderen lijken een relatief groter belang toe te kennen aan de cognitieve competenties dan zij dat zelf doen. Ook blijkt dat de eerste en tweede plaats in de top-zes gewenste competenties van controllers de cognitieve competenties ‘oordelende competenties’ en ‘analytische en ontwerpcompetenties’ zijn. Daar staat tegenover dat de controllers zelf van mening zijn met name op het vlak van de gedragscompetenties nog capaciteiten tekort te komen.
Hoe moeten we dit nu duiden? De onderzoekers menen dat deze resultaten niet gelezen mogen worden als dat gedragscompetenties overgewaardeerd zouden worden door de controllers en dat zij zich vooral op het verwerven van cognitieve competenties zouden moeten richten. Zij zien de uitkomsten meer als ondersteunend voor de stelling dat van controllers diverse kennis, houdingen en vaardigheden gevraagd worden. De resultaten bevestigen dat er een groot scala aan competenties wordt gevraagd aan de controller. Dat wordt bevestigd door alle bevraagde groepen respondenten. Dat roept wel de vraag op of in de praktijk toch niet te veel het ‘schaap met de vijf poten’ wordt gevraagd.
De controller wordt in toenemende mate gevraagd om proactief en strategisch mee te denken. Daarmee neemt het belang van gedragscompetenties toe. Tegelijkertijd wordt van de controller gedegen vakkennis gevraagd. Controllers dienen hun ‘cognitieve zaakjes’ op orde te hebben. De resultaten uit ons onderzoek laten zien dat het belang daarvan niet onderschat moet worden.
Meer lezen
- Birkett, W. P. (2002). Competency Profiles For Management Accounting Practice and Practitioners. A report of the AIB, Accountants in Business section of the International Federation of Accountants (Vol. 0).
- Bots, J. M., Groenland, E., & Swagerman, D. M. (2009). An empirical test of Birkett’s competency model for management accountants: Survey evidence from Dutch practitioners. Journal of Accounting Education, 27(1), 1–13. https://doi.org/10.1016/j.jaccedu.2009.06.001
- Budding, G.T., & Wassenaar, M.C. (2018). De veranderende rol van de public controller. In G. T. Budding & M. C. Wassenaar (Eds.), De veranderende rol van de public controller (pp. 7–17). Boom bestuurskunde.
- NBA. Beroeps- en competentiemodel voor de openbaar, intern en overheidsaccountant (Issue December 2020).
Auteurs: Gert de Jong, is hoofddocent voor vakbekwaamheid en ethiek aan de Hogeschool van Amsterdam, dr. Tjerk Budding is opleidingsdirecteur public controllersopleidingen bij het Zijlstra Center van de Vrije Universiteit Amsterdam, drs. Marion Smit is onderzoeker aan de Hogeschool van Amsterdam
Dit artikel is verschenen in cm: 2021, afl. 6.