
De hogere energiekosten zijn sterker doorberekend aan klanten dan nodig was. De prijzen van producten waren hoger dan de kosten zijn gestegen door de energiekosten, zo concludeert het Centraal Planbureau (CPB).
De afzetprijzen van alle bedrijfstakken zijn gemiddeld 5,8 procent gestegen. Het aantal verlieslijdende bedrijven door de hogere energiekosten is beperkt gebleven. Volgens de berekening van het CPB stijgt het aantal verlieslatende bedrijven met twee procentpunten als ze minder energie verbruiken en de prijzen aanpassen. Als er helemaal niets zou worden gedaan, stijgt dat aantal met vier procentpunten.
Lees ook: Energiesteun TEK: Loket geopend
Afzetprijs stijgt sterker dan kostprijs
Ondernemers die veel energie gebruiken, bijvoorbeeld bakkers en glastuinbouwers, berekenden deze verhoging door aan klanten. Maar ook minder energie-intensieve bedrijven verhoogden de prijzen. ‘Er zijn verrassend veel bedrijfstakken in de industrie waar de stijging van de afzetprijs sterker is dan de stijging van kostprijzen,’ zo staat te lezen in het rapport. Vooral voor energie-intensieve sectoren stegen de prijzen sterker dan noodzakelijk: met 8,8 procent bij de basismetaalindustrie en 5,5 procent in de chemie.
Doorberekenen kosten
Energie-intensieve bedrijven met een lage winstmarge op een competitieve markt moeten kostenstijgingen doorberekenen om nog winstgevend te kunnen zijn – vooral binnen het energie-intensieve mkb. Maar het CPB vond geen relatie tussen de mate van concurrentie, gegeven de energie-intensiteit van de bedrijfstak, en de prijsstijging. De negatieve gevolgen van de hogere energieprijzen verschillen sterk per sector, maar nauwelijks per bedrijfsgrootte. Energie-intensieve bedrijven hebben logischerwijs meer last van dalende winsten door de hogere kostprijs.
Binnenlandse prijzen hoger
Ook concluderen de rekenmeesters dat de binnenlandse afzetprijzen gemiddeld meer werden verhoogd dan de prijzen voor de exportmarkt. ‘Een mogelijke verklaring is dat de productmix voor de binnen- en buitenlandse afzet van deze brede bedrijfstakken verschillen, waardoor een vergelijking van afzetprijzen minder relevant is. Een andere mogelijke verklaring is dat bedrijfstakken die meer vergelijkbare goederen produceren, zoals de chemische industrie, meer concurrentie ondervinden op buitenlandse markten, waardoor zij minder kunnen doorberekenen in hun uitvoerprijzen. Of er kan op buitenlandse markten meer worden geconcurreerd op kwaliteit, dan op de prijs.’