De voorgestelde pensioenhervormingen veroorzaken momenteel grote onrust binnen de pensioensector. De coalitiepartijen zijn het nog niet met elkaar eens over de toekomst van het pensioenstelsel.
Voor financials staat er heel wat op stapel het komende jaar, met transitieplannen voor het pensioen, nieuwe administratieve eisen, tariefwijzigingen en de handhaving op schijnzelfstandigheid. Cmweb zet enkele punten op een rij.
Pensioenuitvoerders en sociale partners maken de komende jaren de overstap naar nieuwe pensioenregelingen. Het kabinet wil deze overgang goed monitoren. Dit blijkt uit de Miljoenennota.
Het zogeheten keuzerecht bedrag ineens is uitgesteld tot 1 juli 2025. De optie om een deel van het pensioen eerder op te nemen zou ingaan op 1 januari 2025, maar vanwege de complexiteit voor uitvoerders is dat uitgesteld naar 1 juli.
Coalitiepartijen zijn het eens geworden over de Rijksbegroting. De nieuwe Miljoenennota en het Belastingplan 2025 worden op dinsdag 17 september aan de Tweede Kamer gepresenteerd. Dit weten we nu al van de plannen.
Pensioenuitvoerders hebben tot 2028 om over te stappen op het nieuwe stelsel dat officieel van start is gegaan op 1 juli 2023. Voor werknemers en werkgevers verandert het een en ander.
De kans dat de nieuwe pensioenwet onder het nieuwe kabinet van kracht wordt, is groot. Organisaties moeten dus 'gewoon' aan de slag om zich voor te bereiden op de nieuwe wet. En snel.
Vakbonden hebben een ultimatum gesteld aan het kabinet om met een oplossing te komen voor het vroegpensioen van werknemers met zware beroepen. De deadline loopt af op 14 mei, waarna vakbonden dreigen met acties. Werkgevers willen een nieuwe cultuur van vroegpensioen voorkomen en hebben andere plannen.
Van de pensioenuitvoerders twijfelt 7 van de 10 aan de haalbaarheid van de deadline. Ze denken dat overheid, uitvoerders en deelnemers flexibeler moeten zijn over hun verwachtingen. De complexiteit van de uitvoering van de Wtp is een groot struikelblok.
Twee derde van de kleine ondernemers is niet verzekerd om het loon door te betalen bij ziekte of arbeidsongeschiktheid. Bij technische beroepsbeoefenaren en in de zakelijke dienstverlening zijn meer ondernemers hiervoor verzekerd, respectievelijk 43 en 38 procent.
